Mechanische onkruidbestrijding als alternatief voor chemie
Omdat over enkele
jaren het onkruidbestrijdingsmiddel glyfosaat mogelijk niet langer gebruikt mag
worden, is er meer belangstelling van gangbare fruittelers voor alternatieve
vormen van onkruidbestrijding in boomgaarden. Twee adviseurs, Matty Polfliet
van Fruitconsult en Gerjan Brouwer van Delphy en de biodynamische fruitteler
Pieter Jans Jansonius uit Nieuwerkerk vertellen over hun ervaringen met
mechanische onkruidbestrijding.
Fruitconsult-adviseur Matty Polfliet: ‘Mechanische
onkruidbestrijding wordt al decennialang toegepast in de biologische fruitteelt
en ook enkele reguliere telers maken gebruik van deze vorm van onkruid
bestrijden bij de boomstrook. Op de proeftuin in Randwijk vindt op kleine
schaal vergelijkend onderzoek plaats naar verschillende wijzen van
onkruidbestrijding. Het gaat daarbij om zowel chemische en mechanische
bestrijding als een combinatie van beide methoden. Om verschillende onkruidbestrijdingsmethoden
goed met elkaar te vergelijken is echter meer onderzoek nodig. We weten
momenteel nog te weinig over de lange-termijneffecten van het gebruik van de
verschillende methoden. Bij gebruik van mechanische onkruidbestrijding zou de
fruitteler wel beloond moeten worden voor de extra investeringen die hij
daarmee doet. En het is vooral van belang dat fruittelers zelf ook een andere
wijze van onkruidbestrijding wíllen gebruiken. Van belang is dat verschillende
methoden beter en langduriger onderzocht kunnen worden. Een ding is zeker, het
onkruid moet verwijderd kunnen worden.’
Delphy-adviseur Gerjan Brouwer: ‘ Biologische telers
mogen geen herbiciden gebruiken, en daarom wordt het onkruid mechanisch
verwijderd met machines die kunnen frezen, eggen, schoffelen en borstelen of
die functies combineren. Omdat er in de toekomst hoogst waarschijnlijk minder gebruik
gemaakt mag worden van bepaalde chemische middelen, neemt de interesse van
gangbare telers toe voor andere mogelijkheden, zoals mechanische
onkruidbestrijding. Zo zou het dan mogelijk
kunnen zijn om bijvoorbeeld in het najaar of vroege voorjaar een bodemherbicide
te gebruiken om daarna gedurende langere tijd gebruik te kunnen maken van
lichte mechanische onkruidbewerking of fruittelers zouden enkel mechanische
onkruidbestrijding toe kunnen passen. Voor acceptatie door gangbare telers van
de mechanische wijze van onkruidbestrijding is meer lange-termijnonderzoek
nodig. Daarbij zou je wat betreft mechanische onkruidbestrijding in het onderzoek eveneens mee kunnen nemen
wat mechanische onkruidbestrijding betekent voor de oorwurm. Biologische
bedrijven hebben vaak veel oorwurmen, ondanks mechanische onkruidbestrijding.’
Pieter Jans Jansonius is biodynamisch teler van appels en
peren in Nieuwerkerk, Zeeland. ‘Oorspronkelijk was ik onderzoeker bij het Louis
Bolk Instituut, het kennisinstituut voor duurzame landbouw, voeding en
gezondheid. In 2007 begon ik samen met mijn vrouw ons eigen tuin- en
landbouwbedrijf De Muyehof met inmiddels twaalf hectare appels en peren. Binnen
de biologische en biodynamische landbouw wordt onkruid bij de boomstrook altijd
mechanisch bewerkt. Maar hóe kan per bedrijf verschillen. Zo schoffelen wij van
het vroege voorjaar tot begin zomer als het onkruid op de groenstrook relatief
kort is zo’n vier keer mechanisch. Bij jonge bomen wat vaker. De afgestorven
plantresten vormen voedsel voor onder meer wormen. De laatste zes weken voor de
oogst laten wij het onkruid staan, zodat je geen opspattende grond en daardoor
geen schimmels krijgt. Dat kan dan ook omdat de boom enkele weken na de langste
dag veel minder behoefte heeft aan voedingsstoffen. Wel maaien we dan nog een
keer. Na de oogst schoffelen we nog een keer mechanisch. Je hebt machines die dat,
zeker als het onkruid relatief kort is, behoorlijk snel kunnen. Met het mechanisch
schoffelen zorg je dat er lucht en voedingsstoffen voor het bodemleven in de
bodem komen en daarmee voor een balans tussen bodemleven en concurrentie om
voedingsstoffen. Bij onze boomstroken vind je veel wormen en springstaarten. De
eveneens grote populatie oorwurmen gaat plagen tegen zoals appelbloedluis en
perenbladvlo, waardoor we daar niets tegen hoeven te doen. Bij de overname van
een regulier perceel merkte ik wel dat de bodem zo’n twee tot drie jaar moet
herstellen, en heb ik ook zelf in het begin oorwurmen in het perceel ingezet.
Het succesverhaal van oorwurmen binnen de biologisch- (dynamische) teelt heeft
er al enige tijd geleden toe geleid dat het overgenomen is door de reguliere
teelt. Het mechanisch schoffelen heeft daarnaast het voordeel dat het
afgevallen blad door de wormenactiviteit goed in de bodem opgenomen wordt,
waardoor we schurft goed onder controle hebben. Deze wijze van telen, zonder
herbiciden, is wel kapitaal- en arbeidsintensiever, maar er staat dus veel
tegenover. Ik ben dan ook heel tevreden over deze wijze van telen.’